Voelen start al bij de reflexen. Een kind stopt van alles in de mond om te ontdekken. Wanneer de Babkinreflex geïntegreerd is, nemen de handen dit ontdekken over en tenslotte de ogen. Met onze ogen kunnen we inschatten hoe iets aan gaat voelen omdat we met onze tast een bibliotheek aan ervaringen hebben aangelegd. We hebben een referentiekader. Datzelfde geldt voor het ruimtelijke zicht en inzicht. Doordat een kind een object ziet, er naar toe kruipt en het object grijpt, doet het ervaringen op in het ervaren van de ruimte en tijd.
Als een kind een andere ruimtelijke ontwikkeling heeft, zal het ook andere ruimtelijke ervaringen opdoen. Uitdagingen die een kind heeft op sociaal- emotioneel gebied, bij het leren, motorisch of in gedrag kunnen hier hun oorsprong in hebben.
Een aantal onderdelen op intelligentietesten vraagt om goede visuele vaardigheden. Maar wat nu als je ogen niet goed samenwerken of niet goed kunnen richten? Wat als jouw ruimtelijk (in)zicht anders is dan wat als ‘de norm’ verondersteld wordt? Vaak is dit niet bekend bij de onderzoeker, en zelfs niet bij de ouder of het kind zelf. Je kijkt al je hele leven op jouw manier en hebt geen ander referentiekader. Op onderdelen waar een beroep wordt gedaan op visuele vaardigheden kan de score dan zomaar lager uitvallen met als resultaat een IQ-score die mogelijk geen recht doet aan de werkelijke capaciteiten van een kind.
Door een visuele screening en indien nodig inzet van een visueel ruimtelijke training (en reflexintegratietraining) kan fixatie disparatie verbeterd en verholpen worden, waardoor leren makkelijker gaat en het echte potentieel van een kind gezien en eventueel getest kan worden.